LIV LUX Health
ONGEMAK of ZIEKTE ALS SPIEGEL
LIJFSTIJL & TRANSFORMATIE
ALS ANTWOORD
JIJ BENT HET MEDICIJN
IKNL Alvleesklierkanker
Figuur 1
Figuur 4. Patiënten met alvleesklierkanker zonder tumorbehandeling (boven) en de belangrijkste reden waarom geen tumorbehandeling is gestart (onder) (2015-2019)
Alvleesklierkanker heeft de slechtste overlevingscijfers van alle kankersoorten. Het IKNL schrijft dat alvleesklierkanker de slechtste overlevingscijfers van alle kankersoorten heeft en waarbij de overleving de afgelopen decennia niet of nauwelijks verbeterd is. Met circa 3000 diagnoses per jaar behoort het niet tot de veel voorkomende kankersoorten, maar het aantal diagnoses per jaar stijgt (figuur 1). De overleving van patiënten met alvleesklierkanker is laag, met een 5-jaarsoverleving van minder dan 5% (figuur 2), terwijl dit bij alle kankersoorten samen 65% is (figuur 3). Naar verwachting overtreft de sterfte aan alvleesklierkanker over 10 jaar de sterfte aan darmkanker of borstkanker. Dit blijkt uit gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie. Meer dan de helft van de patiënten met alvleesklierkanker is ouder dan 70 jaar en meer dan de helft heeft uitgezaaide kanker ten tijde van de diagnose. De korte termijn overleving (na 1 jaar) van patiënten die een operatie van de alvleesklier ondergingen nam in de afgelopen 30 jaar wel toe van 51% naar 75%. Desondanks is de 5-jaarsoverleving van deze patiëntgroep in recente jaren slechts 20% en is de helft van de geopereerde patiënten binnen 23 maanden na diagnose overleden.
Meer dan de helft ontvangt geen kankerbehandeling. Alvleesklierkanker geeft vaak lange tijd geen klachten. Als er wel klachten zijn, dan zijn die over het algemeen te onduidelijk om te kunnen leiden tot een snelle diagnose. In een vroeg stadium is alvleesklierkanker meestal slecht zichtbaar op een scan. Het merendeel van de patiënten ontvangt na de diagnose alvleesklierkanker geen kankerbehandeling maar uitsluitend ondersteunende zorg. Dit aandeel is gedaald van 86% van alle patiënten in 1989-1994 naar zo’n 60% in 2015-2019 (Figuur 4). Van de patiënten zonder kankerbehandeling is de 1-jaarsoverleving 12% voor patiënten zonder uitzaaiingen en 2% bij patiënten met uitzaaiingen ten tijde van de diagnose.
Aanbevelingen uit het rapport ‘Alvleesklierkanker in Nederland. Kleine stappen vooruit’
Bron: IKNL in samenwerking met DPCG en Living with Hope
Onderstaande aanbevelingen zijn onder andere mijn uitgangspunten voor het leveren van menswaardige zorg:
Effectievere behandelingen
Hoewel in recente jaren met de introductie van nieuwe chemotherapiecombinaties enige vooruitgang is geboekt, is verdere inspanning nodig om een betere lange termijn overleving te bereiken voor patiënten met alvleesklierkanker. Ook rond een operatie zijn effectievere behandelingen nodig om de kans te verkleinen dat alvleesklierkanker terugkeert.
Aandacht voor kwaliteit van leven
Voor een afgewogen keuze tussen (kanker)behandelingen is informatie over kwaliteit van leven bij patiënten met alvleesklierkanker minstens zo belangrijk als de overleving. Het vroegtijdig herkennen van een verminderde kwaliteit van leven (waaronder bijwerkingen van behandeling) helpt zowel de individuele patiënt (sneller interventie, minder klachten) als de samenleving (minder zorggebruik op de lange termijn). Het is daarom van belang dat zoveel mogelijk patiënten deelnemen aan PACAP-vragenlijsten zodat meer inzicht beschikbaar komt in kwaliteit van leven voor, tijdens en na specifieke behandelingen. Daarnaast zouden deze gegevens bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van predictiemodellen waarmee voorspelt kan worden welke patiënten meer of minder risico lopen op een slechter functioneren of meer klachten na specifieke behandelingen.
Ondersteuning tijdens kankerbehandeling
Als gevolg van problemen met voedselinname en –vertering is de lichamelijke conditie van patiënten bij het stellen van de diagnose alvleesklierkanker vaak niet optimaal. Tijdig inschakelen van een diëtist is van belang voor voedingsadvies en goed gebruik van medicatie voor een betere vertering (pancreasenzymsuppletie).
Figuur 2
Figuur 3